Blikken in de wereld van een fantastisch verteller

Modus Operandi

“Dan hoort men verhalen van vakman en leek”

Niet dat ik mijzelf nog echt als leek beschouw, maar ik ben in deze context niet de gearriveerde ‘vakman’, en ik voelde (zoals Ronald Goedemondt het zou omschrijven) “een golf van behoefte” om Drs. P te citeren. Zij die verwijzingen naar Friesland verwachten moet ik overigens helaas teleurstellen. Maar ter zake.

Sinds ik zijn verhaal I have no mouth, and I must scream ontdekte, ben ik fan van Harlan Ellison. Alhoewel, ‘fan’ is, denk ik, niet het juiste woord. Het klinkt in mijn oren wat raar om jezelf een ‘fan’ te noemen van een schrijver wiens verhalen verder gaan dan ‘gruwelijk’ en bovendien (voor zover ik weet) nooit echt goed eindigen.
Een verhaal van Ellison lezen betekent het spelen van een spel waarvan je de regels bij het begin niet kent, ze vervolgens te laat doorhebt, om ten slotte het spel te verliezen. Hoe hard je ‘verliest’ verschilt per verhaal, maar verliezen doe je toch. Zie het als het kiezen van een zorgverzekering: je weet dat je genaaid wordt, maar de vraag is hoe hard. Tot zover de metaforen die voor sommigen van ons misschien net iets te dichtbij komen.

Maar Ellison dus. Hij schrijft voornamelijk science fiction en mysterieverhalen, waarvan in sommige een ruimtevaartcontext niet geschuwd wordt. “Maar Roger, jij gelooft toch niet in leven op andere planeten?”, hoor ik sommigen van jullie al denken. Wel, dat klopt. Maar ook weer niet.
Dat mijzelf niet direct in dat genre zie schrijven, betekent niet dat ik het dan ook maar niet lees. Bij tijd en wijlen vind ik het wel vermakelijk te lezen hoe men in de tijd van de Koude Oorlog dacht over ruimtereizen – een wetenschappelijke ontwikkeling die doen als the next frontier werd beschouwd.

Waarom de nare (en bijtijds vrij gedetailleerde) verhalen van Ellison mij aanspreken is mij vooralsnog onbekend. Misschien omdat hij er niet voor terugdeinst om gruwelijke verhalen te schrijven?
Toegegeven, er zijn veel meer schrijvers die dat doen, maar bij hem is het voornamelijk een middel en niet een doel. Het zou ook de catharsis kunnen zijn: het lezen van een verhaal met een afschuwelijk einde om daarna opgelucht te kunnen denken “blij dat mijn leven niet zo is als dat van deze figuren” – en in mijn geval ook “blij dat ik verhalen schrijf met einden die naast ‘bitter’ ook andere smaken kennen”.

Het opmerkelijke is dat Ellison en ik inhoudelijk sterk verschillen. Ik zou hem willen classificeren als een pessimist met een niet te ontkennen dosis misantropie, terwijl in mijn verhalen – ach, ik stel voor dat jullie dat voor jezelf beoordelen.
Desalniettemin zijn er overeenkomsten. We zijn allebei schrijver, wat betekent dat we bij de totstandkoming van onze kunstproducten tegen soortgelijke problemen aan lopen.
Ik bezit enkele verzamelingen van de vele korte verhalen die Ellison in zijn lange carrière heeft geschreven. In de introductie van het verhaal All the lies that are my life (uit de gelijknamige bundel, red.) schrijft hij het volgende:

“and [the story] has taken me about twelve years to write it. No, I don’t mean I’ve spent the last twelve years working on this piece (…) I mean it’s been perking and getting itself born for that long. I knew bits and pieces of it a long time ago; but other parts I simply wasn’t old enough or self-aware enough to understand.
I’m not saying I’m any smarter now than when I first went at this idea. What I am saying is that some stories refuse to let you at them until they’re sure you know what the hell you’re doing.”

Dit is in essentie dezelfde ervaring die ik had met Against a blind wall. Het centrale idee voor dat verhaal kreeg ik ruim twee jaar voordat ik het daadwerkelijk opschreef – een verwerking die uiteindelijk maar een paar uur in beslag heeft genomen. Als ik het mij goed herinner, was het in twee avonden klaar. Echter, als ik het eerder had geprobeerd te schrijven, was ik er waarschijnlijk minder tevreden mee dan ik er nu mee ben.
Ook voor Dreambound had ik al langer ideeën, en toen ik de afbeelding en het gelijknamige gedicht zag waar ik Once more at the door bij heb geschreven, wist ik ook dat ik daar meer woorden aan wilde geven dan de dichter had gedaan. Dat verhaal heeft meer dan een jaar op zich laten wachten.

Zelfs bij Renascarrh geldt dit principe, zij het slechts voor een deel van het verhaal. Aan hen die de laatstgenoemde vertelling hebben gelezen: het is met een gegronde reden dat de voorgeschiedenis van Iwan Blaze en zijn generatiegenoten meerdere keren wordt genoemd, maar niet wordt uitgelegd.
Toen ik klaar was met mijn eerste roman wilde ik eigenlijk zijn verhaal schrijven, maar Ezrathan kwam er tussendoor met een vertelling die (volgens hem dan) alleen ik kon opschrijven. Initieel heb ik alle mogelijke inhoudelijke informatie van Iwans verhaal uit Renascarrh geweerd om mijzelf niet in de vingers te snijden. Immers, alles wat ik in Renascarrh zou hebben opgeschreven, had ik dan moeten naleven in de vertelling over Iwans jeugd. Later veranderde het zelfs in een bouwsteentje dat bijdroeg aan de plot.

Voor iedereen die is afgehaakt en voor allen die de pointe van dit pseudo-coherente  monoloog hebben gemist: ik schep er genoegen in dat één van mijn ‘helden’ veertig jaar geleden hetzelfde meemaakte als ikzelf meermalen heb gemerkt. Dit blijkt dus geen nonsens van mijn kant te zijn, maar een effect dat minstens één andere schrijver kent en herkent. Aangezien Ellison in 1980 al een behoorlijk gearriveerde schrijver was, mogen wij er vanuit gaan dat het beschreven effect bij het vak hoort…

Geef een reactie